De woorden in dit verhaal zijn:
krab, mier, molen, slang, tandarts, kuiken, sinaasappel, hamer, schilder en afwassen.
Verhaal:
‘Jens, opschieten, ik moet direct weg!’ Hè, wat klinkt mama’s stem vreemd. ‘Waarom moet ik opschieten? Ik hoef toch nergens heen?’ ‘Ik heb een afspraak bij de tandarts voor mezelf. En
jij moet zolang naar oom Twan en tante Emma. Tante komt je direct met de auto ophalen’.
Als hij in de keuken komt, ziet hij dat mama tranen in haar ogen heeft. ‘Wat is er?’, vraagt hij. ‘Ik heb erge kiespijn. Vannacht heb ik niet geslapen. Pa brengt me weg. Ik kan en wil zelf niet zo rijden. Veel te gevaarlijk. Eet maar vlug je boterhammen op. De schil van de sinaasappel heb ik er al voor je afgehaald. En er staat ook een beker melk.’ ‘Ik vind het fijn, dat je die oranje vrucht gepeld hebt, maar niet dat je zo’n pijn hebt. Sterkte mama!’
Jens geeft mama een klopje op haar arm. Als hij bezig is de beker melk leeg te drinken, hoort hij dat de auto van tante voor de deur stopt. Even begroeten zij elkaar. Jens stapt bij tante in de auto en mama bij papa. Dan gaan ze elk hun weg.
Hopelijk is mama straks van de pijn af. Tante vertelt al rijdende dat zij ook wel eens beter geslapen heeft dan vannacht. Gisteravond had zij gezien dat er vanuit de broedeieren spoedig een kuiken tevoorschijn zou komen. Vanmorgen zag ze dat het er al meer waren. Dus, als ze direct thuiskomt, wil ze zien hoeveel. Jens vindt het ook wel super om dat te beleven. Zelfs even stoppen om ergens iets te drinken vinden ze beiden niet nodig. Op naar de babykippetjes.
Na aankomst bij het huis van tante gaan ze meteen naar het hok. Als ze bezig zijn om de beestjes te tellen, komt oom Twan binnen. ‘Ik ga direct naar Joost. Hij is bezig zijn molen een beetje te verven. Ik heb gezegd, dat ik hem kom helpen als extra schilder. Vele handen maken licht werk.’ ‘Oh, mag ik mee?’, roept Jens. ‘Ach, misschien kunnen we nog wel een extra hulpje gebruiken’, grinnikt oom. Dus nu weer op weg naar kluswerk.
Joost is al druk bezig. Hij staat op een ladder. ‘Hallo Twan, ik heb er nog een klusje bij. En jij hebt een hulp meegenomen’. Hij zwaait met een hamer. ‘Hier zit een lat los. Die moet even vastgespijkerd worden’. Er klinken een paar harde slagen.
Op de grond ligt aardig wat knutselspul. Ook een slang. Daarmee heeft Joost vanmorgen vroeg een paar struiken met water besproeid. Die waren veel te droog geworden. Als Jens dichterbij komt en omhoog kijkt naar Joost, struikelt hij over de troep. Hij valt languit op de grond.
Uit de keuken komt een keffend hondje. Hij vliegt op Jens af. Met zijn voorpootje geeft hij een krab op Jens hand. Dat is niet erg prettig. Jens gebruikt een woord dat beter niet nogmaals
gezegd kan worden!
‘Fikske, wat doe je nu!’, roept Joost. Het beestje schrikt en begint meteen Twans wang te likken.
’t Lijkt wel of ze zeggen wil: Sorry. Meteen rent ze terug de keuken in. Twan kijkt naar zijn hand. Een paar krassen zitten erop van de scherpe nageltjes. Het joekeltje was kennelijk geschrokken van de vallende jongen. Als Twan naar de grond kijkt, ziet hij een mier langslopen op weg naar een lange rij van die beestjes en sluit zich aan. ’t Lijkt wel een optocht. Waarheen? Dat blijft een raadsel. Twan moet nu laten zien, dat hij ook wel hulp kan zijn bij kluswerk. Hij doet het vast liever dan mama helpen met afwassen, als ze op de camping zijn. ‘Zeg maar wat ik kan doen!’, roept hij.