De tien woorden in dit verhaal zijn:
balkon, bezem, euro, duur, grijs, eikel, koffie, gymzaal, stoepkrijt, kermis
Verhaal:
Daan zit met oma op het balkon van haar appartement in een flat aan een plein. Ze hebben heel wat te zien. Er is een hoop drukte en lawaai. Hoe dat komt? Er is kermis op het plein. Nou dan weet je het wel, toch? Oma wil direct even naar bed gaan. Slapen zal niet lukken, maar even liggen kan geen kwaad. ‘Was het leuk op school, Daan? Je had vanmorgen gymles hè?’, vraagt Oma. Daan geeft geen antwoord. ‘Je verstond me zeker niet, ik zal het nog een keer vragen.’ ‘Dat hoeft niet, ik wil er liever niet over praten.’ Oma geeft Daan een aai over zijn koppie en gaat naar binnen. Ze krijgt vast nog wel een antwoord. Daan wil er niet over praten, maar hij moet er wel aan denken. Aan dat nare moment in de gymzaal.
De laatste oefening was springen over een lat. Die werd steeds hoger gelegd. Om de beurt moesten ze erover heen gaan. Het ging allemaal prima! Sommigen vielen languit op de mat achter de lat. Dat gebeurde met Daan ook een keer. Hij viel een beetje ongelukkig. Een arm en een voet deden pijn. Toen de lat nog hoger gelegd werd, wilde Daan niet meer springen, terwijl hij het zo goed kan. Maar ja, pech kun je altijd hebben!
‘Durf je niet angsthaas?’, riep Joris. Veel kinderen lachten en deden mee met het pesten. Er werden zoveel akelige woorden gebruikt! Daan zei niets. ‘En nu stil allemaal’, riep de gymmeester. Er werd ook niet verder gesprongen, want het was tijd. In het kleedlokaal werd nog een beetje gegiecheld.
Zo was het dus op de gymles gegaan. Hij zou het oma nog wel eens vertellen.
Daan ziet ineens dat er op een stukje van de zijstraat tekeningen gemaakt worden. Hij hoort een stem van een man met grijs haar. Die roept: ’Voor één euro mag je tien minuten het stoepkrijt gebruiken. Maak er samen iets moois van’.
Er komt een buurtagent aanlopen. Die heeft klachten gekregen van bewoners van de straat. Er waren ook kinderen, die de muren van de hun huizen met krijt vol tekenden. Hij gaat naar de man toe. Die zal het geld, dat hij ontving, wel weer kwijt zijn aan de schoonmakers. Zij moeten alles schoonspoelen en met een bezem bewerken. Dat wordt een duur zaakje. De oude man kijkt boos en verdrietig. ‘Had je maar niet zo’n eikel moeten zijn’, roept een voorbijganger.
Dan ziet Daan Joris lopen met moeder. Zij zegt wat tegen Joris. Hij gilt: ‘Dat wil ik niet, dat is zo eng’. ‘En de andere kinderen dan?’, roept zijn moeder. ‘Hoi Joris, zal ik met je meegaan?’,
roept Daan. Op datzelfde moment komt oma met koffie en limonade het terras op. ‘Tegen wie heb je het?’ Dan vertelt Daan wat er gebeurde daarnet, maar ook wat er die ochtend aan de hand was.
De volgende morgen, op het schoolplein, komt Joris naar Daan toe. ‘Het spijt me dat ik je gisteren rot behandelde. Ik heb echt gevoeld, hoe het is als iemand rot tegen je doet en er lol
aan heeft als anderen daaraan mee doen. Jij had mij ook belachelijk kunnen maken’.