De tien woorden in dit verhaal zijn:
verf, blok, heks, lopen, verjaardag, telefoon, kelder, sleutel, uitstappen en buitenland
Verhaal:
‘Als het herfstvakantie is gaan we naar het buitenland’, roept Leen. Hij is met enkele vrienden op het oefenveld van de voetbalclub. Lekker balletje trappen? ‘Dat is dan jouw eerste keer hé?’, zegt Loes, die ook mee voetbalt. ‘Dat klopt, één keer moet de eerste keer zijn!’ joelt Leen. ‘Waar gaan jullie naar toe?’ ‘Dat is nog niet zeker. Ik zou naar Spanje willen. Vanavond vertellen mama en papa het aan Suze en mij.’
Opa en oma hebben alles geregeld. Zij hebben alle tijd om dat te doen. Zij zullen vanavond bellen met hun telefoon. Dat is een leuk, oud gevalletje. Zij houden van oude spullen. Ze moeten natuurlijk wel mooi zijn! Oh ja, ik kreeg vorig jaar op mijn verjaardag een…’
‘Blok’, roept Marloes meteen. ‘Een chocoladeblok?’, vraagt Lucas. ‘Nee, een oud vierkant geval van hout. Ik dacht, wat moet ik daar nou mee? Het was ook nog zwaar’. Opa zei, ‘Kijk maar eens goed!’ Toen zag ik een schuifje. ‘Beweeg dat maar eens’, zei opa.
‘Toen viel één kant van het gevaarte eraf. Er vielen hele mooie spullen uit: verf, kwasten, kleurpotloden en nog veel meer. Als je het weer sluit is het weer een dicht vierkant geval. Kom maar eens langs, als jullie het willen zien!’
‘Ik voel een regendruppel op mijn neus’, zegt één van de jongens. ‘Weet je wat we kunnen doen, we lopen naar mijn huis. Willen jullie dat?’ Niemand zegt nee. Net op tijd komen ze daar aan. Het druppelt niet meer: het giet.
Leen haalt het vierkante geval uit zijn kamer. Ze zijn wel nieuwsgierig! ‘Leen, ik ga even een boodschap doen’ zegt zijn Mam.
Als ze door de hal lopen, zien ze een deur op een kier staan. Je kunt zien, dat er een trap naar beneden gaat. ‘Dat is een kelder’, zegt Leen. Hij grijnst. ‘Pas maar op, daar zit een raar mens in. Ze kan er uit stappen, als de deur open blijft staan, maar ook weer naar binnen gaan. Ik denk, dat ze even weg is’.
Koen, één van de jongens, wil wel eens even daar beneden kijken. Hij gaat de trap af. Er brandt beneden een klein lampje. Hij kijkt rond. Opeens wordt de deur dicht gedaan en met een sleutel op slot gedraaid. En dan ziet hij iets engs. Hij schrikt zich een hoedje. Het is een heks. Het lampje schittert in haar ogen. ‘Ze is er wel. Doe die deur open’, gilt hij. Vlug klimt hij naar boven. De deur staat alweer open. Als hij al die lachende gezichten ziet, lacht hij zelf ook mee. ‘Jullie hadden het ook naar gevonden hoor! Ik snap nu dat het een pop was. Gaan we nu dat opberggeval even bekijken?’
Als ze daarmee bezig zijn krijgen ze wat drinken en een koekje van mama. Zij is net terug. ‘Jongelui, het is nu droog. Zorg dat jullie dat ook blijven tot je thuiskomt’. ‘Ik vertel morgen wel, waar we met de herfstvakantie heen gaan’, roept Leen hen nog na.