De tien woorden in dit verhaal zijn:
oppassen, toren, hoog, elfje, hek, metselen, emmer, staan, jarig en groot
Verhaal:
Iedereen die door het dorp gaat kan het kerkje zien. Het is een mooi oud gebouwtje. Maar er zijn veel dingen die toch best gerepareerd of vernieuwd mogen worden. De bovenkant is een paar jaar geleden beschadigd, toen de bliksem insloeg toen het erg onweerde. Veel geld om dat te herstellen had men niet. Het gebouw is van de gemeente, dus eigenlijk van alle bewoners van de gemeente.
Er wordt veel gepraat over het kerkje. Maar alleen met praten verandert er niets! De ruimte, waar de preekstoel staat, wordt nog behoorlijk veel gebruikt. Voor kerkdiensten, vergaderingen, maar ook door clubs, enz. Ook kinderen praten over het oude kerkje. Sommigen vinden het maar een eng en geheimzinnig geval. Ze fantaseren wat er binnen allemaal te zien is. Wat niet gebruikt wordt is afgesloten.
Jos woont naast het oude gebouwtje, maar is er nog nooit in geweest. Er staat een muur omheen en is met een hek afgesloten.
Vandaag is Jos jarig. Er zijn 6 vrienden op het feest.
Sommige jongens vragen of Jos nu wel in het kerkje geweest is. Er zijn daar nu mensen druk bezig met metselen. Op verschillende plaatsen staat een emmer. ‘Nee’, zegt hij, ‘ik heb wel gehoord, dat ze eindelijk bezig zijn om er een nieuwe toren op te zetten. Hij wordt niet groot’.
‘Jij weet dus niet, of daarboven ergens een elfje leeft?’, vraagt Juriaan. Op de plaats waar de vernielde toren stond. Sommigen zeggen, dat het een engel is’. ‘Men kletst zoveel’, is het antwoord, ‘maar ik ga wel een keer kijken. Mijn Opa zei vaak: ‘Eerst zien, dan geloven’, zegt Jos lachend.
Als de vrienden vertrokken zijn, kijkt Jos richting het kerkje. De werklui zijn nog bezig. Vlug glipt hij er naar binnen. Hij blijft even in het lokaal met de preekstoel staan.
Als hij weer naar buiten wil gaan, hoort hij iemand aankomen. Hij doet vlug een paar stappen de draaitrap op naar de vernielde toren. Hij kijkt omhoog. Nu hij toch bezig is, klimt hij verder omhoog. Toch iets anders dan de trap thuis. Wat is de trap hoog. Hij moet oppassen. Hier en daar zit een scheurtje in de trede.
Zo nu en dan gaat hij even zitten. Door een raampjes kan hij dan heel ver in de omgeving kijken. Wat een uitzicht!
O je, denkt hij ineens. Straks gaan de werkers weg en sluiten ze de boel af. In plaats van omhoog, gaat hij nu zo snel mogelijk weer naar beneden. Dat gaat gemakkelijker. Zo nu en dan brokkelt er een stukje van een traptree af. Alles is ook zo oud.
Als hij bijna beneden is hoort hij lawaai bij de buitendeur. Een man roept: ‘Snel naar huis. Er wacht thuis lekkere boerenkool met worst op me’. Jos begint nu te gillen en roept: ‘Ik ben hier op de trap. Help, help, ik moet er nog uit!’. Hij hoort, dat de deur gesloten wordt. Hij blijft maar roepen zo hard hij kan.
Dan hoort hij de deur weer open gaan. Hij hoort zijn moeder. ‘Hij moet hier zijn. Ik hoorde hem roepen. Ik zoek al een hele tijd, want hij was ineens weg’. ‘Ik ben hier mam’. Hij holt snikkend verder naar beneden. Mams wacht hem met uitgestoken armen op. ‘Kom maar gauw mee! De mannen willen naar huis’. En aan de werkers vraagt ze: ‘Komen jullie morgen koffie bij mij drinken? Ik zorg dat er gebak bij is. Dan kletsen we wel even verder!’ De mannen weten waar zij woont. Eind goed, al goed!
‘Jij had een engeltje op je schouder!’ ‘Leeft er dan toch een engel boven? Zag je hem echt op mijn schouder mama?’ ‘Welnee, dat is een grap! Men zegt dat wel eens, als iemand net niet iets naars beleeft. Je had geluk, dat ik je hoorde’.