De woorden in dit verhaal zijn:
wasmand, bon, wiel, koud, varen, zaalvoetbal, arm, stift, helm en bos
Verhaal:
‘Dieter je moet vlug je boterham opeten. Je hebt niet zoveel tijd meer. Oom Egbert is er over een half uurtje. Ik heb je tas al ingepakt. Eten, een trui, een handdoek en een dunne regenjas. Hopelijk blijft het droog!’ Het brood is snel verdwenen in Dieters mond.
Hij heeft zin in het uitje met oom. Ze gaan varen. De motorboot ligt vlakbij aan een ruime aanlegplaats. Oom heeft die boot al een hele tijd.
De omgeving waar ze langs gaan, is zo mooi. Weilanden met allerlei dieren. En hier en daar een bos. Maar ze gaan ook wel door dorpen. Daar zien ze van alles en nog wat. Maar dat kun je zelf wel bedenken hè? Gelukkig is de boot zo gebouwd, dat hij onder bruggen door kan varen.
Er wordt op de deur geklopt. Ma doet de deur open en daar staat oom. Even wordt er gepraat. Oom heeft niet zo’n leuk verhaal! Hij heeft vandaag al heel wat beleefd.
Onderweg naar dit huis reed een jonge man op een motor met veel te grote snelheid hem voorbij. De racer moest snel remmen, omdat er bij een zebrapad een vrouw overstak. Een wiel van het racende geval raakte los. Het was een rommeltje wat er, na de valpartij, overbleef.
Ertussen lag de hardrijder. Zijn arm lag in een rare houding. Die leek gebroken. Gelukkig had hij een helm op. Hij bleef even rustig liggen. Probeerde toen heel voorzichtig zijn hoofd op te tillen. Er kwam een agent aanlopen. Die regelde snel het verkeer.
Hij waarschuwde ook een stel jongens, die een sportlokaal uitkwamen. ‘Blijf op de stoep!’, riep hij. De knullen hadden sportkleding aan. Een jongen zei tegen oom dat ze aan het voetballen waren. Oom keek verbaasd. ‘Hier?’ vroeg hij. ‘Ja, zaalvoetbal!’ Ze moesten van de trainer weer naar binnen gaan. Proberen om weer verder te gaan met de wedstrijd. De agent had gezorgd, dat er medische hulp kwam. En die was er snel.
‘Ben je klaar om mee te gaan Dieter?’ ‘Ja, kant en klaar.’ is het antwoord. Maar mam heeft nog een vraag aan Dieter: ‘Oh Dieter, jij hebt gister mijn stift geleend. Ik heb hem niet terug gekregen!’ ‘Oh, die zit in de zak van mijn blauwe broek!’ ‘Nou, dan ben ik bang, dat hij niet meer te gebruiken is. Die broek lag in de wasmand. De inhoud van de mand heeft gisteren een wasbeurt gehad. Hoe vaak moet ik tegen je zeggen: Altijd de zakken van kleding legen voor ze gewassen worden. Dit is niet de eerste keer. Een poosje geleden, had ik je een tegoedbon gegeven. Die ging toen dezelfde weg, als mijn stift nu. Ook de wasmachine in. Die bon zou je toen, als je uit school kwam, inleveren bij een speelgoedwinkel. Voor een gratis spel kaarten.’
‘En nu naar de boot’, zegt oom. ‘Het is warm!’ Als ze bijna bij de boot zijn komen ze voorbij een ijscokar. ‘Zullen we iets lekkers kopen. Iets wat koud is?’ Een goed idee van oom. Tjonge, wat is dat lekker fris! Als ze bij de boot komen, is alles op. Kunnen ze meteen vertrekken!