De woorden in dit verhaal zijn:
blazen, plant, brug, sjaal, bal, lijst, vrienden, schuif, zee en beschuit

Verhaal:

Het is de laatste dag van de zomervakantie. Thijs is met enkele vrienden met een bal aan het spelen. Allemaal hebben ze zo’n rond geval. Midden op het speelveld staat een grote plant. Het is eigenlijk een struik. Als je er voor staat kun je niet zien wat er aan de andere kant gebeurt. Er is een sloot aan de een kant van het veld. Ervoor staat een hoog hekwerk. De jongens bedenken allerlei spelletjes. Ze hebben de grootste lol. Opeens zien ze een man lopen. Hij komt hun kant uit. Hij heeft een groot dienblad in zijn hand. Hij roept lachend: ‘Even pauze jongens. Ik heb wat voor jullie!’

En wat ligt er op het dienblad? Iets heel kleurigs. 6 stuks! Beschuit met muisjes. ‘Oh, dat is omdat Emiel geboren is. Daarom zijn de muisjes blauw.’ ‘Ja, een toekomstige speler voor het voetbalelftal,’ antwoord de man trots. De meeste jongens kennen de man. Er wordt gefeliciteerd en bedankt. Ze eten, zittend op het gras, het lekkers op. Er verdwijnen een groot aantal van de muisjes in het gras. Gelukkig zijn het geen echte muisjes. Deze blijven rustig liggen. Ze worden misschien wel opgepikt door beestjes, die van een zoet hapje houden.

Als de man vertrekt, steekt hij een sjaal omhoog. De naam van de voetbalclub staat erop. De vrienden springen juichend overeind. Met elkaar zingen ze het clublied. ‘Emiel, komt, als hij het zelf wil, ook op de lijst waar de leden op staan. Maar dat duurt nog wel een poosje. Jullie zijn dan ook een beetje groter …. gegroeid!’ zegt hij lachend. ‘Veel plezier nog!’

Ze pakken hun voetballen en schoppen er zo hoog mogelijk mee in de lucht. Een knul heeft pech. Zijn bal is leeggelopen. Met de mond opblazen heeft geen zin. Maar hij is niet de enige die sip kijkt.

Twee jongens schopten zo hoog en in de verkeerde richting dat hun speeltjes over het hek in de sloot belanden. Wat nu? Ze daar laten liggen? Eén van de jongens kijkt om zich heen. ‘Achter ons huis is een brug over de sloot. Er staat een hekje voor. Die is afgesloten met een schuif, maar die zit hoog!’ ‘Daar kan Frits vast wel bij. Hij is de langste van ons allen.’ ‘Ja’, zegt Frits stoer, ‘Dat doe ik wel even! Maar wie haalt die ballen dan uit het water? Ik kan niet zwemmen!’ ‘Zo diep is die sloot niet. Schoenen en sokken uit en je kunt er zo instappen?’ zegt Thijs.

‘Doe jij het dan maar, als het zo simpel is. Jij hebt zoiets wel vaker gedaan! Laatst vertelde je nog, dat je een klein meisje uit zee gered hebt.
Zij was gevallen en kopje onder gegaan. Jij hielp haar overeind en bracht haar naar haar geschrokken ouders.’ ‘Ik zwom toen niet hoor. Zo diep was het op die plaats niet. Ik weet, dat het op de plaats waar de ballen liggen ook ondiep is. Als ik dat niet zeker wist, zou ik mijn vader om hulp vragen. En nu de ballen redden!’

En dat is heel snel gebeurd. Met zijn shirt veegt hij vlug zijn benen en voeten droog. De sokken en schoenen zitten snel op hun plaats. Alleen de onderrandjes van de korte broek zijn een beetje nat. Die zijn wel droog voor hij thuis is. Zingend gaan ze ieder huiswaarts.