De woorden in dit verhaal zijn:
luier, wandrek, geraas, lente, water, geklets, kooien, gaten, gieter en adem
Verhaal:
Wilco en Imke zijn broer en zus. Zij gaan nu iets doen, wat ze meestal niet samen doen. Een eind fietsen! Ze hebben mama beloofd geen gekke fratsen uit te halen. En het verkeer goed in de gaten te houden! Ze gaan naar een dorp, niet zo ver bij hun woonplaats vandaan. In dat dorp wonen een oom en tante van buurkinderen van de fietsers. Die kinderen, hun namen zijn Tamara en Edwin, zijn er al. Het viertal ontmoet elkaar daar. Imke rijdt achter Wilco aan. Buiten hun dorp is veel natuur te zien. Het is lente!
Veel bloemen zijn er al te zien. Ook het nieuwe blad aan bomen en struiken geeft alles een mooie kleur. Als ze een bruggetje overgaan, komen er net een paar kanovaarders aan. Elk in zijn of haar eigen bootje. Ze hebben de stroom mee. Het water verplaatst zich erg snel. Hier en daar zijn mensen bezig iets te doen. Bij hun huis, of op het land of weide. In een voortuin van een huis krijgen planten en bloemen een ochtenddouche. Een man houdt een gieter vol water boven hen. Of ze dat, zo vroeg al, lekker vinden? In een andere voortuin ligt een baby te huilen in de kinderwagen. Een vrouw – het zal de moeder wel zijn – doet het lawaaimakertje een schone luier aan. Dat helpt! Het is weer stil. Ook zijn er veel boeren bezig het nodige werk te doen!
Als ze bij het huis komen waar ze moeten zijn, staan Tamara en Edwin al op de uitkijk. Komen de fietsers er al aan? Ja, daar komen ze al aanracen! Wilco rijdt voorop. En achter hem zijn zus. Zij is doodmoe en buiten adem. Praten is een probleem. Ze moppert op haar broer.
‘Moest het nu echt zo snel? Ik stik bijna!’ Tamara zegt: ‘Kom dan maar gauw mee naar binnen. Kunnen jullie eerst rustig even wat drinken!’ Zo gezegd, zo gedaan!
Oom en tante zijn al met het drinken van een kop koffie bezig. ‘Jullie pakken zelf maar even het drinken en een lekker hapje. Het staat al klaar. Jullie weten dat er direct bezoek komt van veel mensen. Die willen allemaal onze mooie vogels zien. De kooien zijn gevuld met veel verschillende soorten.’
‘Tante, wat hangt daar aan de muur? Dat plankengeval waar de boeken op staan. Dat heb ik nog niet eerder gezien! Het is mooi!’ ‘Dat is een wandrek. Die heb ik op een rommelmarkt gekocht. Een oud geval! Maar nog heel mooi!’
Erwin zucht diep. Al dat geklets van tante. Hij wil naar buiten. Hij zegt heel zachtjes iets. ‘Wat hoor ik daarvoor een woord? Het klinkt als “geraas”! Ik ken dat woord, maar weet niet meer waarvan! O ja, van een liedje. Een Sinterklaasversje. Dit was het:
Zie de maan schijnt door de bomen.
Makkers staakt uw wild ………..
Het heerlijke avondje is gekomen.
Het avondje van Sinterklaas…
En het gaat nog verder.’
‘Ik noemde dat woord niet. En Sinterklaas is allang weer in Spanje!’
Daar komen de eerste bezoekers! En dus … naar buiten … en doen wat gedaan moet worden! Het wordt een drukke, maar wel heel gezellige dag.