De tien woorden in dit verhaal zijn:
augurk, wasmiddel, vlaai, parkiet, knijper, staart, straaljager, bil, deegroller en boem

Verhaal:

‘Mam, hebben wij ook een pot met dingen die op een komkommer lijken?’ vraagt Jordy. ‘Je bedoelt een augurk!’ ‘Ja, zo noemde oma het ook. Ik wist het niet meer. Oma sneed er een paar in stukjes en deed ze in een salade met nog meer dingen. Ik mocht een stukje proeven en vond het lekker!’ ‘Van mij wilde je dat niet hebben. Weet je nog dat ik je een keer een zilveruitje gaf? Dat vond je vies. En wilde verder niets meer proberen. Ook geen stukje van die kleine komkommer!’ zegt mama lachend. ‘Maar ik ben nu niet bezig een salade klaar te maken. Ik ben een vlaai aan het maken. Er moet veel gebeuren voor het baksel op een bakplaat de oven in kan. Straks, als het klaar is, gaan we er een stukje van proeven. Er moet eigenlijk slagroom op, maar die is op. Die moet ik vanmiddag nog even kopen. Maar jij vindt witte poedersuiker erop ook wel lekker hè? En nu verder met het nodige werk!’ Even blijft Jordy naar het gekokkerel van mama kijken.

Hij kijkt ook even uit het raam. Hij ziet een vogel. Het is een parkiet van de buren. Het vogeltje voelt zich daar aardig thuis. Het komt altijd terug. Hij ziet het vogeltje wel, maar hoort het niet. Dat kan ook wel heel anders. Maar dit is geen vogeltje. Er komt iets aan, dat plotseling een keihard geluid laat horen. Wat het is? Een straaljager!! Ze schrikken allebei heel erg. Mam geeft er ook nog een gil bij en laat de deegroller op de grond vallen. Jordy raapt hem op. Het is wel te zien waar hij gelegen heeft. Hoe kan dat nou? Mama spoelt hem vlug af bij de gootsteen. En verder gaat ze met het karweitje. Als de oven het laatste werk doet, gaan moeder en zoon naar de kamer.

Ma pakt de krant en Jordy gaat verder met zijn legobouwwerk in de hoek van de kamer. Ineens horen ze weer lawaai. Ze gaan kijken door het voorraam. Voor het huis op straat is weer iemand geschrokken en heeft een lege kist uit zijn handen laten vallen. Die is met een harde boem op de grond gevallen. Dat die man geschrokken is, is goed te begrijpen. Een paar meter verder staat een vrouw met een kwaad gezicht. Zij had haar hond een harde klap op zijn bil gegeven. Het beest was weggevlucht en verstopte zich tussen de voeten van de man, die daarom de kist had laten vallen. Het arme beest had zijn staart nog tussen zijn achterpoten. De vrouw heeft al gauw spijt van haar daad. Ze roept de hond. Even twijfelt hij. Zal ik, zal ik niet? Dan loopt hij snel naar haar toe. Samen lopen ze naar de man toe.

‘Sorry,’ zegt ze, ‘Dat arme beest was in huis zo geschrokken van dat lawaai uit de lucht. Hij deed iets wat hij anders nooit doet. Hij liet iets vallen. Het rook niet lekker.’ Ze knijpt met haar duim en wijsvinger haar neus dicht. Het lijkt wel of ze er een knijper op zet. ‘Ik heb het opgeruimd. Geen lekker werkje! Daar werd ik niet vrolijk van!’ Ze geeft haar maatje een aai over zijn kop. Wat er precies gebeurd is, weten mama en Jordy niet. Maar ze zien wel dat de man en vrouw niet met ruzie bij elkaar weg lopen.

Mam gaat weer naar de keuken. Het duurt nog even voor het keukenwekkertje zich zal laten horen. Mama zet de bordjes al klaar met twee vorkjes erbij. ‘Pak jij de poedersuiker even.’ Jordy opent een pak witte poeder. ‘Sinds wanneer eten we dat?’, vraagt mama. ‘Kijk eens wat erop staat en gebruik je neus eens! Bovendien is dit pak veel groter!’ ‘O jeetje, stom, stom!’ roept Jordy. ‘Het is een wasmiddel. Heel slecht voor je lichaam. Ik had dit pak moeten hebben! Dat zal niet weer gebeuren mam! Maar stond dat grote pak dan niet op de verkeerde plaats? Dat mag toch niet bij de eetspullen staan?’ ‘Stond die daar? Wie heeft dat dan toch gedaan?’

Mam snijdt twee stukjes van de vlaai! Het is nog wel een beetje warm. Maar heel lekker. Nu zit er een beetje poedersuiker op, maar morgen?