De tien woorden in dit verhaal zijn:
leesboek, leeuw, olifant, berg, beek, hek, rivier, nek, tractor en brandweer
Verhaal:
‘Wie vindt het fijn als er uit een boek voorgelezen wordt?’ vraagt de juf. Als eerste steekt Zarina haar vinger op. Zij mag het als eerste zeggen. ‘Ik vind het geweldig. Mijn moeder kan dat héél goed. Zij leest mijn jongere broertje iedere avond voor. Zij heeft dat bij mijn oudere zus en mij ook gedaan. Mijn zus kan nu zelf goed lezen. Ik probeer het ook wel zelf te doen!’ ‘De verhalen die voorgelezen worden, zijn die spannend?’ ‘Vaak wel! Als mama bezig is, lijkt het wel of het echt gebeurt. Gisteravond had ze een leesboek waarin verteld werd over een brand hoog op een berg. Hoe dat geblust werd. Het leek wel of wij erbij waren! Zó spannend! Een brandweerman was zó stoer bezig! Alleen brak hij bijna zijn nek, toen hij viel met de brandslang over zijn schouder.’
Zarina stopt en kijkt rond. ‘Er zullen wel meer zijn, die iets willen vertellen!’ ‘Ik vind dat jij het héél goed gedaan hebt! Ik hoorde van je moeder dat zij in 1994 in Nederland geboren is. Haar ouders waren vluchtelingen en ze spraken geen woord Nederlands! Haar moeder, jouw oma, heeft het zo snel en goed als mogelijk geleerd. En ervoor gezorgd dat jouw moeder en veel anderen het ook goed leerden! Geweldig van haar! Heeft één van jullie ook weleens zo’n spannend verhaal gehoord?’ Er gaan enkele vingers omhoog.
‘Als jullie allemaal aan de beurt willen komen, zitten we hier te lang.’, zegt de juf lachend. ‘Ik stel een vraag. Wie daar het eerst een goed antwoord op geeft, mag iets vertellen.’ Zo gezegd, zo gedaan! Frits wint! En begint. De opmerking die hij maakt is wel héél spannend!
‘Een olifant loopt op een smal weggetje. Hij is niet alleen. Van de andere kant komt een tractor. De boer heeft haast, want er komt een zware onweersbui aan. De boer en de olifant wachten allebei tot de ander aan de kant gaat. Dat is moeilijk. Aan de ene kant stroomt een beek en aan de andere kant is een rivier. Die worden direct allebei extra gevuld. Je weet wel waarmee! Wat er dan allemaal kan gaan gebeuren! Daar zou iedereen om moeten treuren. Toch loopt het allemaal goed af!’
Els is het snelste met het antwoord geven op de tweede vraag. Zij begint met haar verhaal. Zij vertelt over een hongerige leeuw, die opgesloten zit. Die is, per ongeluk, opgesloten in een klein stukje bos. Een plaats waar de boswachter onderzoek doet. Grote dieren mogen en kunnen er niet in komen. Alles wat leeft en er wel in en uit kan gaat zijn of haar gang maar. Bijvoorbeeld, wat vliegen kan en wat zo klein is, dat niets ze tegen kan houden. En ook onder de grond kunnen sommigen er komen. En weer gaan natuurlijk! Die arme leeuw. Het is voor hem haast onmogelijk zijn dagelijkse kostje bij elkaar te scharrelen. Hij heeft honger! En dan komt er toch een redder in de nood! De boswachter, die komt kijken hoe het er in zijn afgesloten gebiedje voorstaat. Hij opent het hek en tot zijn grote verbazing ziet hij dat magere wilde beest! Heeft hij bij zijn laatste bezoek hier, de boel zó slecht gecontroleerd?! Kan hij weer opnieuw beginnen! De leeuw vliegt bij hem langs, de vrijheid tegemoet!
‘Wat een spanning!’ roept de juf. ‘Dat heb je goed verteld, Els. Het is nu tijd om iets anders te doen. Wanneer we een keer wat tijd hebben, kunnen we misschien nog weleens een verhaaltje beluisteren!’ ‘Ja leuk!’ klinkt het luid!